Multidisciplinaire teams [MDT]
Voor VAPH-professionelen

DCD (Dyspraxie)

1. Wat is DCD?

DCD (Developmental Coordination Disorder) of dyspraxie is een stoornis bij het correct verwerken van informatie in de hersenen. Daarbij treden er problemen op met het goed op elkaar afstemmen en coördineren van de bewegingen. Dat leidt tot moeilijkheden op vlak van motorische vaardigheden, in het bijzonder bij het uitvoeren van een taak waarvoor oefening nodig is of bij acties die niet in de hersenen geprogrammeerd zijn. . Vaak gaat DCD -gepaard met stoornissen onder de vorm van spraak, taal, waarnemen, denken en gevoelige tastzin. Er is ook een hogere kans op comorbiditeit met andere stoornissen, zoals onder meer ADHD, ASS, leerstoornissen en stotteren.

Symptomen

Mensen met DCD kunnen beperkingen vertonen op vlak van onderstaande vaardigheden:

VaardigheidBeperking
PlanningOnvermogen om taken te plannen en uit te voeren. Elke nieuwe taak moet worden geleerd en herhaald tot het een automatisme is.
Organiseren en ordenenProblemen met de volgorde van handelingen. Dat kan zich onder andere ook uiten in het onsamenhangend vertellen van een verhaal.
Fijne motoriekProblemen met schrijven, tekenen, spelen met lego, het maken van legpuzzels, schoenen vastmaken, …
Grove motoriekProblemen met fietsen, het gooien en vangen van een bal … Motorische mijlpalen kunnen vertraagd bereikt worden (bv. rollen, zitten, kruipen,..).
Ruimtelijk bewustzijnBeperking in het besef waar men zich bevindt in relatie tot de omgeving.
Bewustzijn van het eigen lichaamGebrek aan bewustzijn van de verschillende lichaamsdelen of dat het lichaam twee kanten heeft. Dat vertaalt zich naar een verlate keuze van de dominante hand, moeilijkheden met schrijven enz.
Gevoelige tastzinAanrakingen kunnen als onaangenaam ervaren worden. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in kleding die kriebelt of niet prettig zit.
ConcentratieBeperkte concentratiespanne. Met het ouder worden, kan dit zich uiten in vermoeidheid.
AandachtEr kunnen problemen zijn met aandachtsvaardigheden. Differentiaaldiagnostiek kan nodig zijn om ADHD uit te sluiten.
Emoties & gedragPersonen met dyspraxie kunnen jonger lijken dan hun leeftijdsgenoten omdat hun emoties soms intenser beleefd worden. Zo zijn ze vaak sneller geïrriteerd of ongeduldig.
Fobieën en obsessiesKomen vaak voor.
Spraak en taalSpraak wordt soms langzaam aangeleerd, sommige klanken moeten worden aangeleerd omdat er een gebrek is aan coördinatie van de mondbewegingen. Sommigen hebben geen besef van volume.
WaarnemingProblemen met het waarnemen van de wereld om zich heen (grootte, snelheid, vorm, kleur en tijd).
Gebrekkige oog-handcoördinatieProblemen met het volgen van een beweging met de ogen.
LerenProblemen met schrijven of lezen. De meerderheid heeft een gemiddelde intelligentie, maar heeft een probleem om dat uit te drukken in taal.
HandschriftSchrijfproblemen door problemen met de motoriek en de coördinatie. Het handschrift kan slechter worden als de persoon   ouder wordt, omdat het dan sneller gaat denken en sneller probeert te schrijven.
GeheugenProblemen met het kortetermijngeheugen. (Motorische) vaardigheden moeten veel langer ingeoefend worden om geautomatiseerd te krijgen. Ook kan dat leiden tot een grotere vergeetachtigheid (bv spullen vergeten) of problemen met complexe opdrachten (die best opgedeeld worden in kleinere stappen). Het langetermijngeheugen werkt wel meestal goed, in het bijzonder voor ervaringen.

Voor wat de prognose betreft gaat men er meestal van uit dat kinderen met DCD over de problemen heen groeien, maar dat blijkt niet altijd zo te zijn. Bij het ouder worden, leren kinderen strategieën aan om met de beperkingen om te gaan, ze leren vermijdingstechnieken of specifieke vaardigheden aan. Dat betekent echter niet dat de coördinatie verbeterd is: er wordt slechts één vaardigheid geleerd. Bij volwassenen met DCD werd vroeger vaak geen diagnose gesteld. Zij kunnen echter beperkingen vertonen op vlak van organiseren, zelfzorg en vaardigheden zoals de opvoeding van kinderen, autorijden ...

DCD is niet te genezen. Wel kan men de beperkingen verlichten door het aanleren en trainen van (compenserende) vaardigheden, door het zelfvertrouwen te verhogen en de handicap te leren accepteren. Meerdere disciplines kunnen daarbij betrokken zijn: (revalidatie)artsen, logopedisten, psychomotorisch therapeuten, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, orthopedagogen …

2. Wijze van diagnosestelling

DCD is geen neurologische diagnose, maar een klinische motorische functionele diagnose, d.w.z. een diagnose op basis van een klinische beschrijving van de motoriek. De diagnose moet tot stand komen na multidisciplinair onderzoek door een kinderrevalidatiearts, kinderarts of kinderneuroloog met ervaring in de ontwikkelingsstoornissen en een ergotherapeut of kinesitherapeut. Deze laatste discipline heeft een sleutelrol in het psychomotorisch onderzoek. Daarnaast moet een psycholoog/orthopedagoog betrokken zijn voor het uitsluiten van een verstandelijke beperking (criterium D).

In de DSM-5& leiden volgende criteria tot de diagnose DCD

DSM-5
A.Het verwerven en uitvoeren van gecoördineerde motorische vaardigheden verloopt substantieel onder het niveau dat verwacht mag worden gezien de kalenderleeftijd van de betrokkene en zijn/haar mogelijkheden om die vaardigheden te leren en te gebruiken (zoals dingen laten vallen of ergens tegenaan botsen), en een trage en onnauwkeurige uitvoering van motorische vaardigheden (zoals iets vangen, gebruik van een schaar of bestek, schrijven, fietsen of sporten).
B.De deficiënties in de motorische vaardigheden uit criterium A interfereren significant en persisterend met de algemene dagelijkse levensverrichtingen(ADL) passend bij de kalenderleeftijd (zoals zelfverzorging en voorziening in levensonderhoud), en hebben invloed op de schoolprestaties, voorbereidende beroepsactiviteiten, beroepsactiviteiten, vrijetijdsbesteding en spel.
C.De symptomen beginnen in de vroege ontwikkelingsperiode.
D.De deficiënties in de motorische vaardigheden kunnen niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking of visusstoornis, en kunnen niet worden toegeschreven aan een neurologische aandoening die invloed heeft op beweging.

3. Toetsing aan de definitie van handicap

Gelet op de vaak atypische kenmerken en de onduidelijke afgrenzing t.o.v. ‘normale’ ontwikkeling, bevindt deze groep zich aan de rand van de doelgroep van het VAPH. De ondersteuning behoort eerder tot het domein van de ‘ontwikkelingsrevalidatie’, en voor ernstiger gevallen buitengewoon onderwijs. Bij zeer uitgesproken beperkingen met duidelijke impact op de maatschappelijke participatie kan eventueel beroep gedaan worden op VAPH-ondersteuning.

4. Toekenning van VAPH-ondersteuning

DCD is een van de stoornissen die op basis van het gewijzigde Besluit van de Vlaamse Regering van 27 november wordt uitgesloten van een PVB. Dat betekent dat personen met uitsluitend DCD niet in aanmerking komen voor een PVB. De ondersteuning voor deze doelgroep behoort immers eerder tot het domein van de ‘ontwikkelingsrevalidatie’, en voor ernstigere gevallen buitengewoon onderwijs. 

5. Gegevens Helios

Datum diagnosestelling

De datum die u moet weergeven, is de datum van de eerste diagnosestelling. Als u die datum niet kent, kunt u de datum van het meest recente medische verslag weergeven waarin de diagnosestelling wordt bevestigd.

Multidisciplinair

In Helios moet u aangeven of de diagnose al dan niet multidisciplinair werd gesteld en moet u vermelden door welke disciplines (inclusief de namen). De diagnose ontwikkelingsdyspraxie is een diagnose die multidisciplinair gesteld wordt door een samenwerking van de volgende disciplines:

  • kinderneuroloog, kinderrevalidatiearts of kinderarts met ervaring in ontwikkelingsstoornissen
  • kinesitherapeut of ergotherapeut (bij voorkeur een psychomotorisch therapeut)
  • psycholoog of orthopedagoog (voor o.a. intelligentieonderzoek)

Als de diagnose niet multidisciplinair werd gesteld, moet u dat toelichten en motiveren.

Toelichting stoornis

In dit tekstveld moet u de diagnostische kenmerken vermelden die bij de persoon werden vastgesteld. Daarbij moet u ook de impact op het deelnemen aan het maatschappelijk leven aantonen. Het is aangewezen om een duidelijke weergave van de ernstige beperkingen op de verschillende levensdomeinen te omschrijven. Als er sprake is van comorbiditeit, dan kunt u dat binnen dit tekstvak vermelden.

Behandelingen

Om te staven dat het gaat om een langdurige en belangrijke beperking is het belangrijk dat wordt aangegeven of er reeds behandelingen hebben plaatsgevonden en welke behandelingen er in de toekomst nog gepland worden. Als u enige informatie hebt omtrent de prognose, dan moet u die vermelden. Daarbij is het belangrijk om aan te geven wat de verwachtingen zijn zowel op korte als op lange termijn (Is er bijvoorbeeld door middel van therapie nog verbetering mogelijk?). Als het moeilijk is om die inschatting te maken, dan moet u dat vermelden in het tekstvak.