Multidisciplinaire teams [MDT]
Voor VAPH-professionelen

Gedrags- en emotionele stoornis

1. Wat zijn gedrags- en emotionele stoornissen?

De term ‘gedragsstoornissen en emotionele stoornissen (GES)’ wordt in de praktijk als verzamelnaam gebruikt voor verschillende stoornissen met externaliserende en internaliserende gedragskenmerken, die doorgaans op kinderleeftijd of tijdens de adolescentie beginnen. Voorbeelden zijn: 

  • aandachtsstoornissen (AD(H)D)
  • oppositioneel-opstandige gedragsstoornis
  • separatieangststoornis
  • sociale angststoornis op kinderleeftijd
  • selectief mutisme
  • reactieve of ontremde hechtingsstoornis
  • depressieve stoornis bij kinderen

De problemen met het gedrag of in het emotioneel functioneren kunnen niet beter verklaard worden door bijvoorbeeld een laag cognitief functioneren en veroorzaken een significante lijdensdruk bij de persoon. Comorbiditeit tussen bepaalde gedrags- en emotionele problemen komt vaak voor. Dat betekent dat bepaalde stoornissen vaak samen voorkomen en soms zelfs een causale relatie hebben. Bij ADHD komen bijvoorbeeld de volgende stoornissen vaak voor:

  • oppositioneel-opstandige
  • leerstoornissen
  • angst- en stemmingsstoornissen, waaronder bipolaire stoornissen
  • motorische onhandigheid (fijne en/of grove motoriek)
  • slaapstoornissen
  • leerstoornissen
  • ticstoornissen
  • autismespectrumstoornissen
  • verslavingsproblematieken
  • persoonlijkheidsstoornissen

Psychische stoornissen (bv. persoonlijkheidsstoornissen, posttraumatische stress stoornissen, angststoornissen, schizofrenie, dwangstoornissen, …) worden soms ook meegenomen onder de noemer gedrags- en emotionele stoornissen, maar worden op deze pagina niet behandeld.

2. Wijze van diagnosestelling

Bij het stellen van een gedragsdiagnose moet het diagnostisch team zich baseren op waarneembare kenmerken van het gedrag. De kenmerken van de verschillende stoornissen kunnen zich naargelang de leeftijd, de situatie en de aanwezigheid van andere personen zeer verschillend uiten. De wijze waarop de diagnose is gesteld, moet dus kritisch bekeken worden.

De diagnose vergt een gespecialiseerd onderzoek, d.w.z. een multimodaal, multidisciplinair onderzoek op verschillende momenten in de tijd, alsook uitgebreide bevragingen van personen uit de omgeving van de persoon. Het onderzoek en de bevragingen zijn ten zeerste aangewezen om een duidelijk zicht te krijgen op de persoonlijke en familiale anamnese, op het gedragsmatig en cognitief functioneren van een persoon en op de beperkingen die hij/zij in het dagelijks leven ondervindt.

Toetsing aan diagnostische criteria

Het diagnostisch onderzoek moet leiden tot een onderbouwd en toetsbaar rapport, waarin de gedrags- en/of emotionele stoornissen geobjectiveerd worden met:

  • een beschrijvende diagnose waarin een motivatie terug te vinden is waarom voor die diagnose(s) wordt gekozen en waarom andere diagnoses voorlopig niet worden gekozen, en met samenvatting en samenhang van de relevante diagnostische gegevens
  • een classificerende diagnose volgens DSM-IV-TR of DSM-5; ICD-10 of ICD-11 of DC: 0-5
  • een handelingsgerichte diagnose met advies inzake behandeling en ondersteuning
    • van het kind/de jongere
    • van de context (gezin, school)
    • noodzakelijke aanpassingen, begeleidingen ...

Multidisciplinariteit

Het onderzoek naar de aanwezigheid van gedrags- en emotionele stoornissen moet steeds multidisciplinair uitgevoerd worden, d.w.z. dat meerdere disciplines daadwerkelijk contact hebben met de persoon en onderzoek uitvoeren. Het volstaat dus niet dat het eigenlijke onderzoek monodisciplinair plaatsvindt en de casus daarna ook door andere disciplines beoordeeld wordt, bijvoorbeeld in een teambespreking. Bij een kwaliteitsvolle diagnosestelling moeten minstens een (kinder- en jeugd)psychiater, (kinder)neuroloog én een master in de psychologie of een master in de orthopedagogiek betrokken zijn. Daarnaast kan het multidisciplinair team aangevuld worden door een kinesitherapeut, een logopedist …

Multimodaal onderzoek

De diagnosestelling van een gedrags- en emotionele stoornis vereist een multimodaal onderzoek, waardoor de verschillende levensdomeinen of contexten (bv. gezin, school …) aan bod komen, aan de hand van verschillende onderzoeksmiddelen (bv. observatie, interview, vragenlijst …). Het afnemen van een screeningslijst of vragenlijst is onvoldoende om de diagnose te kunnen stellen; het is slechts een indicatie voor verder gespecialiseerd onderzoek. Ook louter notities op de DSM-assen zijn onvoldoende.

3. Toetsing aan de definitie van handicap

De aanwezigheid van een gediagnosticeerde gedrags- en emotionele stoornis volstaat niet om erkend te worden als persoon met een handicap. Het hebben van een stoornis is namelijk een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde.

Daarnaast moet er ook sprake zijn van ernstige beperkingen in het functioneren op verschillende levensdomeinen die de maatschappelijke participatie ernstig belemmeren. Ten slotte moet er sprake zijn van een langdurig (en onbehandelbaar) probleem. Een gedrags- en emotionele stoornis zal zelden volledig verdwijnen, maar de impact op het functioneren kan verkleind worden door middel van de juiste behandelingen. Denk daarbij aan medicamenteuze behandeling (bv. methylfenidaat of Rilatine), intensieve gedragstherapie, ambulante revalidatie, psychotherapie …

4. Toekenning van VAPH–ondersteuning

Bepaalde personen met uitsluitend een of meer psychische stoornissen als vermeld in het handboek voor de classificatie van psychische stoornissen DSM-5 komen niet in aanmerking voor een persoonsvolgend budget. Meer informatie daarover vindt u op de pagina toewijzing van een persoonsvolgend budget.

Personen met gedrags- en emotionele of psychische stoornissen kunnen ook terecht in de (kinder)psychiatrie, centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGGZ) en in de eerstelijnszorg.

5. Gegevens Mijn VAPH

Datum diagnosestelling

De datum die u moet weergeven, is de datum van de eerste diagnosestelling. Als u die datum niet kent, dan kunt u de datum van het eerste verslag waarin de diagnosestelling bevestigd wordt, weergeven.

Disciplines

Bij een kwaliteitsvolle diagnosestelling moeten minstens een (kinder- en jeugd)psychiater, (kinder)neuroloog én een master in de psychologie of een master in de orthopedagogiek betrokken zijn. Als de diagnose niet door de juiste disciplines is gesteld, moet u motiveren waarom dat het geval is.

Voor personen die reeds erkend zijn en bij wie de diagnosestelling niet verlopen is volgens de momenteel geldende criteria inzake diagnosestelling, moet u als MDT beoordelen of de diagnose GES nog steeds als actueel kan beschouwd worden. Een stoornis is nog actueel als de aard en de ernst van de beperkingen en functioneringsproblemen nog steeds beantwoorden aan de diagnostische criteria van GES én een grote impact hebben op het functioneren. Als er voor deze personen dus geoordeeld wordt dat de diagnose nog steeds actueel is, mag u op deze manier motiveren waarom er geen multidisciplinaire diagnose is gesteld.

Als de vroegere diagnosestelling niet multidisciplinair uitgevoerd is en u bovendien oordeelt dat de gegevens niet meer actueel zijn, doordat het patroon van kwalitatief afwijkend gedrag niet (meer) duidelijk is of de handicap niet ernstig is, moet u een nieuwe diagnosestelling opvragen die voldoet aan de geldende diagnostische kwaliteitscriteria.

Diagnostische gegevens en/of andere onderzoeksgegevens

In dit luik moet u beschrijven op welke manier de diagnose is aangetoond. Daarvoor vermeldt u alle relevante onderzoeksgegevens van het multimodaal onderzoek. Dat kan gaan over een observatie, interview, vragenlijst etc. Vervolgens beschrijft u enkele voorbeelden over hoe de stoornis bij de persoon tot uiting komt (bv. psychoses, woedebuien/agressief gedrag, suïcidaal gedrag, welke specifieke angsten, slaap- en eetproblemen, verhoogde prikkelbaarheid,…) en geeft u weer op welke manier aangetoond is dat de problemen reeds voorkwamen tijdens de kindertijd of adolescentie.

Beperkingen & participatieproblemen

Een diagnose alleen is onvoldoende om erkend te worden als persoon met handicap. Beschrijf daarom bijkomend op welke manier de beperkingen leiden tot ernstige participatieproblemen voor de persoon. Denk daarbij aan enkele activiteiten uit het dagelijks leven: administratie & financiën, opleiding en tewerkstelling, het aangaan en onderhouden van sociale relaties, vervoer, ADL-taken,…

Behandelingen

Tenslotte is het ook belangrijk om aan te geven of er al behandelingen hebben plaatsgevonden en welke behandelingen er in de toekomst nog gepland zijn. Denk bijvoorbeeld aan psycho-educatie, gedragstherapie, psychotherapie, medicatie, psychiatrische behandelingen, behandelingen bij CGGZ…

Prognose

Als u enige informatie heeft omtrent de prognose, dan moet u die ook vermelden. Daarbij is het belangrijk te vermelden wat de verwachtingen zijn zowel op korte als op lange termijn. Als het moeilijk is om die inschatting te maken, moet u dat vermelden in het tekstvak.