Assistentiehonden: aandachtspunten, opleiding en wetgeving

Aandachtspunten

  • De omgeving moet de assistentiehond toelaten:
    • De hond moet plaats hebben en moet kunnen uitgelaten worden.
    • De persoon met een handicap en zijn huisgenoten moeten akkoord gaan met alle regels die het hondencentrum oplegt.
    • De omgeving moet de gebruiker met de hond toelaten: de eigenaar bij huurwoningen, de medebewoners in appartementsblokken, de voorziening of school, de werkgever en de collega’s …
    • De persoon met een handicap is de enige baas van de assistentiehond: om de activiteiten voor zijn baasje te kunnen blijven uitvoeren, is het noodzakelijk dat de omgeving de hond zoveel mogelijk negeert: niet verzorgen, niet aaien, geen commando’s geven …
  • De persoon met een handicap moet met de assistentiehond kunnen omgaan en er voor kunnen zorgen. De persoon moet:
    • in staat zijn om de hond uit te laten;
    • standvastig zijn, leiding kunnen geven aan de hond, zichzelf kunnen beheersen in verkeerssituaties;
    • voldoende duidelijk commando’s kunnen geven: redelijk stemvolume, redelijke verstaanbaarheid, redelijke intonatie (Als de stemfunctie onvoldoende is, kan er gewerkt worden met mimiek, gebaren ...);
    • de hond kunnen begrijpen, dingen kunnen leren, een redelijk geheugen hebben, psychologisch in evenwicht zijn, initiatief kunnen nemen;
    • geen allergie hebben aan honden, geen evenwichtstoornissen, bij voorkeur met minstens een hand de hond kunnen borstelen en aaien (Er kan ook gewerkt woden met een koekjesmachine, de hond kan ook geleerd worden om zelf knuffels te komen halen ...);
    • gemotiveerd zijn om deel te nemen aan de stage;
    • bereid zijn om de kosten voor de stage te dragen, in staat zijn om de kosten van een hond te dragen voor voeding, verzorging, dierenarts;
    • van honden houden.
  • De assistentiehond moet gezond zijn en goed opgeleid:
    • De afkomst van de hond moet bekend zijn.
    • De algemene gezondheidstoestand van de hond moet goed zijn.
    • De hond moet gesocialiseerd zijn:
      • zich niet laten afleiden door soortgenoten, andere dieren, lawaai, geuren, kinderen;
      • betrouwbaar zijn tegenover andere personen; langdurig stil en rustig kunnen blijven, ook zonder toezicht;
      • gehoorzaam zijn en zindelijk;
      • beschikken over zelfbeheersing: gewenning aan uitzonderlijke situaties, blafbeheersing.
    • De hond moet opgeleid zijn voor de basiscommando’s en voor de specifieke opdrachten.
    • De selectie en opleiding van de honden is de verantwoordelijkheid is van de hondencentra.
  • De assistentiehond kan niet alles. Sommige activiteiten kunnen enkel opgelost worden met menselijke assistentie of technische hulpmiddelen. Omdat de assistentiehond een levend wezen is, heeft hij enkele voordelen ten opzichte van technische hulpmiddelen:
    • De assistentiehond is flexibel: hij is overal beschikbaar, ook op verplaatsing.
    • De assistentiehond is dynamisch: hij kan altijd opnieuw iets aanleren, bijvoorbeeld bij een verhuis, een progressief ziektebeeld, nieuwe geluiden ...
    • De assistentiehond is minder stigmatiserend: technische hulpmiddelen leggen de focus op wat de persoon niet kan, de hond trekt de aandacht naar wat de persoon wel kan.
    • De assistentiehond heeft een sociale meerwaarde: mensen praten makkelijker met een persoon met een handicap als er een sympathieke hond naast staat.
    • De assistentiehond heeft dikwijls een heilzaam effect: de persoon moet zorg dragen voor de hond terwijl het meestal andersom is.

Opleiding tot assistentiehond

De opleiding tot assistentiehond bestaat uit een aantal fasen. Alle hondencentra volgen eenzelfde stramien hoewel accenten kunnen verschillen, zoals bijvoorbeeld het moment waarop de gebruiker ingeschakeld wordt.

  • In de eerste fase wordt de hond opgeleid in het vooruitzicht van de samenwerking met de persoon met een handicap: zindelijkheidstraining, gewenning aan de omgeving, gehoorzaamheid, omgang met personen, verkeer, geluid en eventueel andere gezelschapsdieren (socialisering).
  • In de tweede fase wordt de hond opgeleid tot assistentiehond. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke wensen en noden van de persoon met een handicap. In deze fase wordt ook geïnventariseerd in welke mate de gebruiker aan de gestelde eisen voldoet en worden deze eventueel bijgestuurd. Deze periode neemt minstens zes maanden in beslag.
  • In de derde fase leren de assistentiehond en de persoon samenwerken in teamverband. De persoon leert ook hoe hij met de assistentiehond moet omgaan:
    • weten wat te doen met de beugel, het harnas,de leiband;
    • de assistentiehond kunnen verzorgen: kammen, borstelen, voeding, wandelen, behandelen van teken;
    • weten wat te doen bij ongewenst gedrag: blaffen, grommen, opspringen, weglopen en niet terugkomen …

Wetgeving

Het decreet houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen met een assistentiehond(opent nieuw venster) bepaalt dat een persoon die vergezeld is van een geattesteerde assistentiehond, recht heeft op toegang tot publieke plaatsen.

De gemachtigde assistentiehondenscholen attesteren de honden. De Cel Machtiging Assistentiehondenscholen machtigt de assistentiehondenscholen.

De lijst met gemachtigde assistentiehondenscholen is gepubliceerd op de website van de Cel Machtiging Assistentiehondenscholen(opent nieuw venster).