Grensoverschrijdend gedrag (GOG)
Voor VAPH-professionelen

Aangifterecht of aangifteplicht ten aanzien van gerechtelijke instanties versus beroepsgeheim

Hulpverleners die geconfronteerd worden met (vermoedens van) strafbare feiten in de dienst of bij de zorgaanbieder waar ze werken, moeten overwegen om de politie te verwittigen. Ze staan voor het dilemma ‘spreken of zwijgen’? Het beroepsgeheim ‘doorbreken of respecteren’? 

Er bestaat daarvoor geen juridische formule die kan aangeven in welke zin gehandeld moet worden. Het veronderstelt een afweging tussen verschillende belangen, waarbij rekening gehouden moet worden met alle elementen eigen aan de situatie. 

Er is evenwel een juridisch kader dat aangeeft wat de grenzen en mogelijkheden zijn voor het handelen. Het basisartikel op het vlak van beroepsgeheim is artikel 458 van het Strafwetboek en luidt als volgt: ‘Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd en deze bekendmaken buiten het geval dat ze worden opgeroepen om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen kenbaar te maken … .’ 

Het betreft dus een zwijgplicht voor bepaalde personen die ‘een noodzakelijk vertrouwensfiguur’ zijn en om reden van hun beroep of functie kennis hebben van de geheimen. 

Betreft het slachtoffer van strafbare feiten een minderjarige of een kwetsbaar persoon (bv. Een volwassen gebruiker), dan is er een aangifterecht (artikel 458bis van het Strafwetboek) voor hij die gebonden is door het beroepsgeheim. Het is de zorgverlener die beoordeelt of hij daar gebruik van maakt. In dat geval kan men stellen dat de belangen en de bescherming van het slachtoffer primeren. Vanuit een deontologisch standpunt is aangifte doen dan eerder ‘een plicht’ in plaats van ‘een recht’ als het in het belang van de gebruiker als slachtoffer is. 

Is de gebruiker de dader, dan is de noodzakelijke vertrouwenspersoon gebonden door het beroepsgeheim, tenzij door het zwijgen hogere belangen (de integriteit en de belangen van een minderjarig of kwetsbaar slachtoffer) geschaad worden. In die situatie kan de noodtoestand ingeroepen worden om schending van het beroepsgeheim te rechtvaardigen. 

Zijn zowel de dader als het slachtoffer gebruiker bij dezelfde zorgverlener, zal overleg met de dader en het slachtoffer of overleg met andere hulpverleners toelaten een strategie te bepalen. Als die strategie onvoldoende blijkt, kan alsnog de noodtoestand ingeroepen worden.