1. Wat is een auditieve stoornis?
Binnen de groep van auditieve stoornissen wordt een onderscheid gemaakt tussen slechthorendheid en doofheid. Bij slechthorendheid is er sprake van een verminderd gehoor, maar is het (zij het soms beperkt) wel nog mogelijk om via het gehoor te communiceren. Bij doofheid is oraal-aurale communicatie uiterst moeilijk of onmogelijk. Men kan doof of slechthorend zijn aan één oor (unilateraal) of aan beide oren (bilateraal). Het gehoorverlies kan verworven zijn of aangeboren (al dan niet erfelijk). Verschillende oorzaken kunnen aan de basis liggen van het gehoorverlies. Er worden verschillende types auditieve stoornissen onderscheiden.
Indeling o.b.v. tijdstip van ontstaan van het gehoorverlies
Gehoorverlies kan aangeboren zijn of op latere leeftijd ontstaan. Met betrekking tot de spraak-taalverwerving is het tijdstip waarop een gehoorstoornis ontstaat van cruciaal belang.
- Vroeg- of prelinguale doofheid of slechthorendheid: Prelinguale doofheid of slechthorendheid is een gehoorverlies dat ontstaan is voordat de ontwikkeling van de gesproken taal in voldoende mate op gang kon komen. De term 'vroeg' betekent op zeer jonge leeftijd, vóór de leeftijd van drie jaar en zes maanden. In de meeste gevallen is het prelinguaal gehoorverlies aangeboren.
- Postlinguale doofheid of slechthorendheid: Postlinguale doofheid of slechthorendheid is een gehoorverlies dat ontstaan is nadat de spraak/taal reeds verworven is. Als het gehoorverlies zich voordoet tussen het derde en het zevende levensjaar, kan de verworven spraak (helemaal) verloren gaan.
Indeling o.b.v. aard of type van het gehoorverlies
- Geleidingsverlies (ook: transmissieverlies of conductief verlies): Bij een geleidingsverlies bestaat er een letsel of obstakel ter hoogte van het traject uitwendig oor (gehoorgang, trommelvlies) en/of middenoor (gehoorbeentjes). Het binnenoor is intact. Het gevolg is dat de geluidwaarneming verzwakt is.
- Neurosensorieel gehoorverlies: Bij een neurosensorieel verlies bestaat er een letsel ter hoogte van het binnenoor (slakkenhuis of cochlea), de gehoorzenuw en hersenbanen of de auditieve cortex. Bevindt het letsel zich vóór of in de cochlea, dan spreekt men van een perceptief gehoorverlies. Bevindt het letsel zich in het traject na de cochlea (= gehoorzenuw, hersenen), dan spreekt men van een retrocochleair gehoorverlies. Het gevolg is dat de geluidwaarneming niet alleen verzwakt maar ook vervormd is.
- Gemengd gehoorverlies: Een gemengd gehoorverlies is een combinatie van zowel een geleidings- als neurosensorieel verlies.
Indeling o.b.v. ernst van het gehoorverlies
Graad | Invloed op het verstaan van spraak | ||
---|---|---|---|
1 | (Sub)normaal gehoorverlies | 9-20 dB HL | Het gaat eventueel om een discreet gehoorverlies zonder sociale weerslag |
2 | Licht gehoorverlies | 21-40 dB HL | De normale spreekstem wordt waargenomen, de zachte stem of een spreker die zich veraf bevindt wordt moeilijk waargenomen. Het merendeel van de vertrouwde geluiden wordt waargenomen. |
3 | Matig gehoorverlies | 1ste graad: 41-55 dB HL 2de graad: 56-70 dB HL | De spraak wordt waargenomen als je de stem verheft. Men verstaat beter als men ziet spreken. Enkel vertrouwde geluiden worden nog waargenomen. |
4 | Ernstig gehoorverlies | 1ste graad: 71-80 dB HL 2de graad: 81-90 dB HL | De spraak met luide stem vlakbij het oor wordt waargenomen. Sterke geluiden worden waargenomen. |
5 | Doofheid | 1ste graad: 91-100 dB HL 2de graad: 101-110 dB HL 3de graad: 111-119 dB HL | Geen enkele waarneming van de spraak. Enkel zeer sterke geluiden worden waargenomen. |
6 | Totale doofheid (anakoesie of cophose) | 120 dB HL of meer | Er wordt niets waargenomen. |
Bron: Aanbeveling R.02/1bis van het BIAP (Bureau International d'Audiophonologie)
2. Formules voor de berekening van de graad van het gehoorverlies
Gehoorverlies wordt uitgedrukt in decibels (dB) en gemeten op verschillende geluidsfrequenties (uitgedrukt in Hertz (Hz)). Om het gemiddeld gehoorverlies te berekenen, bestaan er verschillende formules. In de loop van de jaren werd gebruik gemaakt van de Fletcher-Index, de Consonant-index, de Formule van Fournier of Indice de Perte Auditive (I.P.A.) en de Bureau International d'Audiophonologie (BIAP)-normen.
Binnen het VAPH wordt voor een inschatting van de ernst van het gehoorverlies gebruik gemaakt van de BIAP-normen. Daarom beperken we ons tot een toelichting van het gebruik van de BIAP-normen.
De BIAP-normen
De BIAP-normen worden de laatste jaren in Europa meer en meer gebruikt als dé standaardnormen. BIAP staat voor 'Bureau International d'Audiophonologie', een internationale wetenschappelijke vereniging van deskundigen binnen het domein van de audiofonologie. Het gemiddeld gehoorverlies per oor (bepaald via toonaudiometrie) wordt als volgt berekend:
BIAP = (verlies op 500 Hz + 1000 Hz + 2000 Hz + 4000 Hz) / 4
Voor de frequenties waarvoor geen drempel kan gemeten worden, neemt men 120 dB. Het resultaat wordt afgerond naar boven.
Om een idee te krijgen van het globaal auditief functioneren van een persoon en om in te schatten of iemand een licht, matig of ernstig gehoorverlies heeft, is naast het gehoorverlies per oor ook nood aan kennis van het globale gehoorverlies. De graad van gehoorverlies wordt uitgedrukt via het gemiddeld gemeten gehoorverlies over de twee oren (d.w.z. het gemiddelde van de gehoorverliezen van beide oren) en dit ZONDER correctie (dus zonder hoorapparaat of CI-processor). Er wordt altijd een gemiddeld gehoorverlies bepaald, onafhankelijk van hoe groot het verschil in gehoorverlies tussen beide oren is.
- In geval van symmetrisch verlies (= verschil tussen het gemiddelde gehoorverlies links en het gemiddelde gehoorverlies rechts is 15 dB of kleiner) wordt het gemiddelde gehoorverlies over de twee oren als volgt berekend:
gemiddeld verlies = (gemiddeld gehoorverlies links + gemiddeld gehoorverlies rechts) / 2.
Het resultaat wordt naar boven afgerond. - In geval van asymmetrisch verlies (= verschil tussen het gemiddelde gehoorverlies links en het gemiddelde gehoorverlies rechts is 16 dB of groter) wordt het gemiddelde gehoorverlies over de twee oren als volgt berekend:
gemiddeld verlies = [(gemiddeld verlies beste oor) x 7 + (gemiddeld verlies slechtste oor) x 3] / 10.
Het resultaat wordt naar boven afgerond.
3. Toetsing aan definitie van handicap
Het gemiddelde gehoorverlies is niet het enige criterium om de mogelijkheid tot erkenning als persoon met een handicap te beoordelen. Ook de ernst van de ervaren beperkingen in activiteiten spelen een rol. Een spraak- of vocaal audiometrische test meet de perceptie van spraak. Met dit aanvullende onderzoek kan de verstaanbaarheidsdrempel bepaald worden. Daarom is het in sommige gevallen ook belangrijk te beschikken over spraaktesten met gebruik van optimale correctie (=met hoorapparaat en/of CI-processor) en over een beschrijving van de beperkingen en mogelijkheden in het dagelijks leven. De beperkingen voldoen aan de definitie handicap die het VAPH hanteert, als een persoon in de overgangszone op een spraakverstaanbaarheidstest een score haalt van 70% of minder aan een luidheid van 65 dB SPL.
Opmerking: Voor minderjarigen wordt de score op de spraakverstaanbaarheidstest niet als strikt criterium gehanteerd. Bij de overgang naar meerderjarigheid moet wel voldaan zijn aan het criterium van het spraakverstaan in de overgangszone.
Op basis van de praktijk kan volgende vuistregel als oriënteringspunt gebruikt worden:
Graad | Gemiddeld gehoorverlies over beide oren | Toetsing aan definitie handicap |
---|---|---|
(Sub)normaal en licht gehoorverlies | 9-40 dB HL | Erkenning als persoon met handicap niet mogelijk |
Matig gehoorverlies 1ste graad | 41-55 dB HL | Overgangszone voor erkenning handicap. De ernst van de beperkingen in probleemactiviteiten geven de doorslag over de erkenning als persoon met een handicap |
Van matig gehoorverlies 2de graad tot totale doofheid | 56-120 dB HL | Erkenning als persoon met handicap vrijwel altijd mogelijk |
Toetsing handicap bij persoon met eenzijdige doofheid
Om te oordelen over de mogelijkheid tot erkenning als persoon met een handicap, wordt rekening gehouden met het gehoorverlies over beide oren. Louter oordelend op het gehoorverlies kan een eenzijdig dove persoon niet erkend worden als persoon met een handicap. Om te bepalen of een persoon met een eenzijdige doofheid als persoon met een handicap kan erkend worden, spelen ook de ervaren beperkingen een rol. Een spraakverstaanbaarheidstest met optimale correctie (= met hoorapparaat) evenals een beschrijving van de mogelijkheden en beperkingen in het dagelijks leven biedt nuttige bijkomende informatie om de ernst van de beperkingen in activiteiten te beoordelen.
4. Toekenning van VAPH-ondersteuning
Minderjarigen
Bij minderjarigen is de taalontwikkeling nog volop aan de gang en is vaak een ruimer omkaderde zorgvorm aangewezen opdat het kind maximale ontwikkelingskansen krijgt aangeboden. Daarom kan gesteld worden dat alle ondersteuningsvormen in principe toegankelijk zijn voor kinderen met een enkelvoudige auditieve handicap of een auditieve handicap in combinatie met een andere handicap.
Het functioneren van slechthorende en dove kinderen is erg heterogeen en wordt bepaald door verschillende factoren:
- de taal die thuis gesproken wordt
- de persoonlijke historiek (bijvoorbeeld het tijdstip van diagnose, welke ondersteuning reeds benut wordt, onderwijskansen)
- de mogelijkheid van het kind om tot communicatie te komen: auditief, auditief–visueel of visueel (het al dan niet vroeg gebruik van een cochleair implantaat is hierbij een cruciaal gegeven)
- de wensen van de ouders in verband met communicatie en taal
- de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden
- het al dan niet aanwezig zijn van bijkomende beperkingen
Tolk voor doven en slechthorenden
De voorwaarden voor het inzetten van een tolk voor doven en slechthorenden in leefsituaties (L-uren) zijn opgenomen in het BVR van 15 januari 2016. Meer info over tolken voor doven en slechthorenden en recht op tolkuren vindt u op deze pagina.
5. Gegevens Mijn VAPH
Datum diagnosestelling
De datum die u moet invullen, is de datum van de eerste diagnosestelling. Als u die datum niet kent, dan kunt u de datum van het meest recente medische verslag (waarin de diagnosestelling wordt bevestigd) invullen.
Discipline(s)
Geef steeds de naam van de NKO-arts die de diagnose ooraandoening gesteld heeft. Als de diagnose niet door de juiste discipline werd gesteld, dan moet u dat toelichten en motiveren.
Diagnostische gegevens en/of andere onderzoeksgegevens
In dit luik moet u het type gehoorverlies en de herkomst ervan beschrijven. Die informatie haalt u uit een verslag van een NKO-arts. Vervolgens vermeldt u de resultaten van het toonaudiogram, waarna het gemiddelde gehoorverlies (per oor en over beide oren) berekend wordt volgens de BIAP-normen. Als de persoon zich in de overgangszone bevindt, moet u bijkomende informatie uit een recente spraakverstaanbaarheidstest toevoegen. Spendeer daarbij voldoende aandacht aan de conclusie van de audioloog of NKO-arts.
Beperkingen en participatieproblemen
In dit luik moet u de impact op het deelnemen aan het maatschappelijk leven in kaart brengen door de beperkingen die de cliënt ervaart op de verschillende levensdomeinen te beschrijven.
Behandelingen
Om te staven dat het gaat om een langdurige en belangrijke beperking, moet u aangeven of er al behandelingen hebben plaatsgevonden en welke behandelingen er in de toekomst nog gepland worden.
Prognose
Als u enige informatie hebt omtrent de prognose, dan moet u die vermelden. Daarbij is het belangrijk om aan te geven wat de verwachtingen zijn, zowel op korte als op lange termijn. Als het moeilijk is om die inschatting te maken, moet u dat vermelden in het tekstvak.
Bijlagen
U moet in bijlage bij de module altijd een recent toonaudiogram toevoegen met gehoordrempels van beide oren, gemeten zonder correctie onder hoofdtelefoon. Daarnaast moet u ook altijd een recent verslag van de NKO-arts toevoegen.
Wanneer de persoon zich in de overgangszone (gemiddeld gehoorverlies van 41 dB tot en met 55 dB) bevindt, is het verplicht om bijkomend een spraakverstaanbaarheidstest toe te voegen. De spraakverstaanbaarheidstest moet afgenomen worden door een NKO-arts of audioloog in vrij veld, in stilte, met optimale correctie (= met hoorapparaat en/of CI-processor) en aan een luidheid van 65 dB SPL.
Let op: Het is niet voldoende om enkel de verplichte bijlagen toe te voegen. Alle relevante gegevens en testresultaten moeten verwerkt worden in de module zelf.