Multidisciplinaire teams [MDT]
Voor VAPH-professionelen

Gedrags- en emotionele stoornis

1. Wat zijn gedrags- en emotionele stoornissen?

De groep ‘gedragsstoornissen en emotionele stoornissen’ is een onderdeel van het internationale classificatiesysteem (ICD10, DSM-IV-TR,/DSM-V, DC:0–3 [Diagnostische Classificatie van Psychische en Ontwikkelingsstoornissen op Zuigelingenleeftijd en Vroege Kinderleeftijd van ZERO TO THREE]) en verwijst naar het externaliserende of internaliserende karakter van de emotionele of gedragsproblematiek. De autismespectrumstoornissen (pervasieve ontwikkelingsstoornissen) worden hier buiten beschouwing gelaten; die komen in een apart onderdeel aan bod.

Onder de gedrags- en emotionele stoornissen kunnen we een aantal subcategorieën onderscheiden. Die worden hieronder weergegeven.

Aanvragen gedrags- en emotionele stoornissen (GES) kunnen onderstaande stoornissen betreffen. Om de diagnose van deze stoornissen te kunnen stellen, moet voldaan zijn aan de desbetreffende diagnostische criteria. Voor sommige van deze stoornissen bestaan of worden specifieke diagnostische protocollen ontwikkeld:

  • aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen: ADHD, oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, antisociale gedragsstoornis
  • ticstoornissen: gilles de la tourette, chronische motorische of vocale ticstoornis
  • stoornissen met de ontlasting: encopresis, enuresis
  • andere stoornissen in de kinderleeftijd of adolescentie: separatieangststoornis, selectief mutisme, reactieve hechtingsstoornis
  • stemmingsstoornissen: depressieve stoornis, bipolaire stoornis
  • psychotische stoornissen

2. Wijze van diagnosestelling

Bij het stellen van een gedragsdiagnose moet het diagnostisch team zich baseren op waarneembare kenmerken van het gedrag. De wijze waarop de diagnose is gesteld, moet kritisch bekeken worden. De diagnose van psychopathologie vergt een gespecialiseerd onderzoek d.w.z. een multimodaal, multidisciplinair onderzoek op verschillende momenten in de tijd, alsook uitgebreide bevragingen van personen uit de omgeving van de betrokkene. Het onderzoek en de bevragingen zijn ten zeerste aangewezen om een duidelijk zicht te krijgen op de persoonlijke en familiale anamnese, op het gedragsmatig en cognitief functioneren van een betrokkene en op de beperkingen die hij/zij in het dagelijks leven ondervindt. 

Het VAPH eist een gefundeerde diagnosestelling om te kunnen oordelen of een bepaalde persoon al dan niet in aanmerking kan komen voor een persoonsvolgend budget. Meer informatie hierover vindt u op de pagina toewijzing van een persoonsvolgend budget.

Toetsing aan diagnostische criteria

Het diagnostisch onderzoek moet leiden tot een onderbouwd en toetsbaar rapport, waarin de gedrags- en/of emotionele stoornissen geobjectiveerd worden met:

  • een beschrijvende diagnose waarin een motivatie terug te vinden is waarom voor die diagnose(s) wordt gekozen en waarom andere diagnoses voorlopig niet worden gekozen , en met samenvatting en samenhang van de relevante diagnostische gegevens
  • een classificerende diagnose:
    • ICD-10 of DSM-IV-TR/ DSM V-TM of DC: 0–3
    • CGAS-score
  • een handelingsgerichte diagnose met advies inzake behandeling en ondersteuning
    • van het kind/de jongere
    • van de context (gezin, school)
    • noodzakelijke aanpassingen, begeleidingen ...

Multidisciplinariteit

Het onderzoek naar de aanwezigheid van GES moet steeds multidisciplinair uitgevoerd worden, d.w.z. dat meerdere disciplines daadwerkelijk contact hebben met de cliënt en onderzoek uitvoeren. Het volstaat dus niet dat het eigenlijke onderzoek monodisciplinair plaatsvindt en de casus daarna ook door andere disciplines beoordeeld wordt, bijvoorbeeld in een teambespreking. Bij een kwaliteitsvolle diagnosestelling moeten minstens een kinder- en jeugdpsychiater, kinderneuroloog of neuropediater én een master in de psychologie of master in de orthopedagogiek betrokken zijn.

Ook MDT’s en onderzoekscentra die zich opstellen als expert in deze problematiek, moeten zich voor de diagnosestelling van GES van de medewerking van de psychiatrische discipline voorzien. Die gespecialiseerde teams worden evenmin vrijgesteld van de vereiste van de (minimaal vooropgestelde) meerdere disciplines die bij de diagnosestelling betrokken moeten zijn. Ook zij moeten beantwoorden aan de criteria voor kwaliteitsvolle diagnostische verslaggeving. De datum, naam en discipline van de personen die de diagnose stelden, moeten in het MDV opgenomen worden, alsook de onderzoeksmiddelen.

Multimodaal onderzoek

De diagnosestelling van een gedrags- en emotionele stoornis vereist een multimodaal onderzoek, waardoor de verschillende levensdomeinen of contexten (bv. gezin, school …) aan bod komen, aan de hand van verschillende onderzoeksmiddelen (bv. observatie, interview, vragenlijst …). Het afnemen van een screeningslijst of vragenlijst is onvoldoende om de diagnose te kunnen stellen; het is slechts een indicatie voor verder gespecialiseerd onderzoek. Ook louter notities op de DSM-assen zijn onvoldoende.

3. Toetsing aan de definitie van handicap

Bij het beoordelen van de aanwezigheid van een handicap in de zin van het decreet is het belangrijk om niet alleen te kijken naar de aanwezigheid van de stoornis, maar vooral ook naar de (ernstige) beperkingen in het functioneren (op de verschillende levensdomeinen) die die stoornis met zich meebrengt en waardoor de participatie ernstig wordt belemmerd.

De stoornis op zich en de onderverdeling in subtypes is onvoldoende om een correct beeld te hebben over de ernstgradatie van de stoornis noch over de nood aan ondersteuning. De stoornis op zich is m.a.w. onvoldoende om over een handicap te kunnen spreken. Het hebben van een stoornis is immers een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde. Er moet ook naar de ernst van de beperkingen in het functioneren gekeken worden en naar de ernst en langdurigheid van de beperkingen in sociale integratie. Op kinderleeftijd stelt men zich de vraag: ‘In hoeverre stoort het de ontwikkeling van het kind?’

Er moet ook gekeken worden naar de behandelingsmogelijkheden buiten de VAPH-sector, zeker als het om een acute of ambulant behandelbare psychische stoornis gaat. Er bestaat immers een behandelingsaanbod in de kinderpsychiatrie, de CGGZ en de eerste lijn.

4. Gegevens Helios

Datum diagnosestelling

De datum die u moet weergeven, is de datum van de eerste diagnosestelling. Als u die datum niet kent, dan kunt u de datum van het eerste verslag waarin de diagnosestelling bevestigd wordt, weergeven.

Multidisciplinair

Bij een kwaliteitsvolle diagnosestelling moeten minstens een kinder- en jeugdpsychiater, kinderneuroloog of neuropediater én een master in de psychologie of master in de orthopedagogiek betrokken zijn. Als de diagnose niet door de juiste disciplines is gesteld, moet u motiveren waarom dat het geval is.

Voor personen aan wie in het verleden reeds de doelgroep GES werd toegekend en bij wie de diagnosestelling niet verlopen is volgens de momenteel geldende criteria inzake diagnosestelling, moet u als MDT beoordelen of de diagnose GES nog steeds als actueel kan beschouwd worden. Een stoornis is nog actueel als de aard en de ernst van de beperkingen en functioneringsproblemen nog steeds beantwoorden aan de diagnostische criteria van GES én een grote impact hebben op het functioneren. Als er voor deze personen dus geoordeeld wordt dat de diagnose nog steeds actueel is, mag u op deze manier motiveren waarom er geen multidisciplinaire diagnose is gesteld.

Als de vroegere diagnosestelling niet multidisciplinair uitgevoerd is en u bovendien oordeelt dat de gegevens niet meer actueel zijn, doordat het patroon van kwalitatief afwijkend gedrag niet (meer) duidelijk is of de handicap niet ernstig is, moet u een nieuwe diagnosestelling opvragen die voldoet aan de diagnostische kwaliteitscriteria.

Toelichting stoornis

In dit luik moet u beschrijven op welke manier de diagnose is aangetoond. Daarvoor vermeldt u alle relevante onderzoeksgegevens van het multimodaal onderzoek. Dat kan gaan over een observatie, interview, vragenlijst etc. Vervolgens beschrijft u enkele voorbeelden over hoe de stoornis bij de persoon tot uiting komt (bv. psychoses, woedebuien/agressief gedrag, suicidaal gedrag, welke specifieke angsten, slaap- en eetproblemen, verhoogde prikkelbaarheid,…) en geeft u weer op welke manier aangetoond is dat de problemen reeds voorkwamen tijdens de kindertijd of adolescentie.

Een diagnose alleen is onvoldoende om erkend te worden als persoon met handicap. Beschrijf daarom bijkomend op welke manier de beperkingen leiden tot ernstige participatieproblemen voor de persoon. Denk daarbij aan enkele activiteiten uit het dagelijks leven: administratie & financiën, opleiding- en tewerkstelling, het aangaan en onderhouden van sociale relaties, vervoer, ADL-taken,…

Behandelingen

Tenslotte is het ook belangrijk om aan te geven of er al behandelingen hebben plaatsgevonden en welke behandelingen er in de toekomst nog gepland zijn. Denk bijvoorbeeld aan psychoeducatie, psychotherapie, medicatie, psychiatrische behandelingen, behandelingen bij CGGZ...