1. Wat is een visuele stoornis?
Er bestaan zeer veel vormen en gradaties in visuele problemen en aandoeningen naargelang het type oogafwijking en de mate waarin deze zich voordoet. Daardoor zijn er tal van visuele stoornissen met elk hun specifieke functionele beperkingen. Ook het moment waarop verlies van de visuele functie optreedt, is belangrijk gezien de mogelijke compensatiemechanismen.
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de volgende subgroepen:
- Aandoeningen met een verminderde visus of gezichtsscherpte. Het betreft bijvoorbeeld aandoeningen van de oogzenuw, hoge myopie of bijziendheid. Er zijn verschillende gradaties mogelijk. Bij de ergste graad is er geen lichtperceptie meer.
- Aandoeningen met gezichtsvelddefecten
- Centrale gezichtsvelddefecten: de ziekte van Stargardt, maculadegeneratie met centraal scotoom
- Perifere gezichtsvelddefecten: retinitis pigmentosa, kokerzicht bij gevorderd glaucoom
- Inperking gezichtsveld door centrale pathologie: CVA/NAH met hemianopsie
- Aandoeningen met zowel een verminderde visus als inperkingen van het gezichtsveld
- CVI of centraal visuele inperking. Hier is de oorzaak gelegen in de visuele projectiebanen die het netvlies verbinden met de visuele hersenschors voorbij het chiasma opticum of in de visuele hersenschors zelf. Bij kinderen moet er sprake zijn van een ernstig neonataal incident in de voorgeschiedenis.
- Agnosie: het verlies van het vermogen om personen, voorwerpen, … te herkennen.
2. Wijze van diagnostiek
Vaak wordt de gezichtsscherpte (ook wel visus genoemd) gebruikt om de mate van slechtziendheid aan te geven, hoewel dat strikt genomen niet helemaal correct is. Bij slechtziendheid kunnen immers ook andere aspecten van de visuele waarneming aangetast zijn.
Bijvoorbeeld de grootte van het gezichtsveld: het gezichtsveld is de verzameling van alle punten (voorwerpen, vlakken) in de ruimte die bij fixatie op 1 punt gelijktijdig door dat oog worden waargenomen. Het gezichtsveld van 1 oog reikt zijdelings tot 90°, neuswaarts tot 60°, boven tot ongeveer 50-60° en onder tot 70°. Het gezichtsveld wordt voor elk oog afzonderlijk bepaald. Vanuit functioneel standpunt echter is de gezichtsbepaling bij tweeogig zien ook belangrijk, aangezien een gezichtsvelddefect van 1 oog kan gecompenseerd worden bij tweeogig zien. We zien slechts met de centrale 10° scherp (gele vlek) zonder dat de gezichtsscherpte verlaagd is.
De gezichtsscherpte of visus is een maat voor de kleinste details die iemand nog kan onderscheiden. Een oog wordt normaal genoemd als de visus 10/10 is. Personen met een visus van 5/10 moeten alles van tweemaal zo dichtbij bekijken om hetzelfde te kunnen zien, personen met een visus van 1/10 moeten tien maal dichterbij gaan staan enzovoort. Als er bij zeer lage visus geen echte getalswaarde meer aan te geven is, dan wordt de gezichtsscherpte ook wel aangeduid als ‘het kunnen zien van handbewegingen’ of ‘het kunnen tellen van opgestoken vingers’ op bijvoorbeeld 1 meter afstand.
Visus of gezichtsscherpte wordt steeds per oog getest. Voor het functioneren is het globale zicht (met beide ogen) belangrijk. In de praktijk zal die overeenkomen met de gezichtsscherpte van het beste oog. In de onderstaande tabel (criteria WGO) worden graad 1 en 2 als slechtziendheid aangeduid; graden 3, 4 en 5 als blindheid. Als men ook de grootte van het gezichtsveld in aanmerking neemt, zijn personen met een gezichtsveld tussen 5° en 10° rond het centrale fixatiepunt graad 3, en personen met een gezichtsveld van maximaal 5° graad 4, zelfs bij onverminderde centrale visus.
Graad van visuele beperking | Gezichtsscherpte van het beste oog - met optimale correctie | |
---|---|---|
1 | gelijk aan of minder dan 3/10 | minimum gelijk aan of beter dan 1/10 |
2 | maximum minder dan 1/10 | minimum gelijk aan of beter dan 1/20 |
3 | maximum minder dan 1/20 | minimum gelijk aan of beter dan 1/50 (vingers tellen op 1 m afstand) |
4 | maximum minder dan 1/50 (vingers tellen op 1 m afstand) | lichtperceptie |
5 | geen lichtperceptie |
3. Toetsing aan de definitie van handicap
Zowel bij slechtziendheid als bij blindheid kan er gesproken worden van een handicap. Blindheid/slechtziendheid kan tijdelijk zijn en in sommige gevallen kan het zelfs behandeld worden (bv. blindheid door cataract). Algemeen kan gesteld worden dat mensen in dergelijke gevallen ook geen vraag zullen richten aan het VAPH.
Visusverlies aan één oog
Bij het VAPH houdt men rekening met beperkingen en participatieproblemen. De persoon moet beantwoorden aan de definitie van handicap. Zo kan het verlies van de functie van één oog een stoornis van het dieptezicht met zich meebrengen, wat een belangrijke kwaliteit is van het zien in het dagelijks leven (huishouden, stappen, verkeer …). Diepte zien is echter ook mogelijk met slechts één oog (door gebruik van info zoals lichtinval, kleurverschil, schaduwvorming, kleiner worden van het beeld …).
Functieverlies aan één oog van bij de geboorte wordt bovendien soms volledig gecompenseerd, waardoor de persoon er geen last door ondervindt. Een persoon met slechts één functioneel oog met een eerste vraag om ondersteuning bij het VAPH zal dan ook eerder uitzonderlijk in aanmerking komen om erkend te worden als persoon met een handicap, o.w.v. het ontbreken van ernstige beperkingen.
Dergelijke persoon komt niet in aanmerking als:
- het verlies reeds lang bestaat, en hij/zij zich volkomen aangepast heeft;
- er geen stoornissen zijn t.h.v. het goede oog (dat dus nog kan compenseren).
Aanvragen IMB
Voor aanvragen voor 1 juli 2019:
- Aanvulling: refertegroep ‘slechtzienden’ (‘low vision’) volgens WGO-normen: gezichtsscherpte met optimale correctie van 3/10 tot en met 1/20
- Vervanging: refertegroep ‘blinden’ volgens WGO-normen: gezichtsscherpte met optimale correctie minder dan 1/20, gezichtsveld 10° rond centraal fixatiepunt of minder
Voor aanvragen ingediend vanaf 1 juli 2019 zijn functiebeperkingen en interventieniveaus ‘aanvulling en vervanging zicht’ niet meer van toepassing. In de hulpmiddelenfiches worden wel de termen ‘blinden’ en ‘slechtzienden’ gebruikt, die toegelicht worden op de pagina doelgroep visuele beperking.
Grensgevallen kunnen ter discussie staan. De mening van een specialist ter zake (bv. een arts van een centrum voor visuele revalidatie of een lowvisioncentrum) is daarbij doorslaggevend.
Een slechtziende kan nog nuttig gebruik maken van zijn ogen, mits ondersteuning van lowvisionhulpmiddelen. Blinden zijn aangewezen op hulpmiddelen en strategieën die de functie van de ogen vervangen (zie ook definitie WGO).
4. Gegevens Helios
Datum diagnosestelling
De datum die u moet weergeven, is de datum van de eerste diagnosestelling. Als u die datum niet kent, dan kunt u de datum van het meest recente medische verslag weergeven waarin de diagnosestelling wordt bevestigd.
Toelichting stoornis
In dit tekstveld moet u aangeven hoe ernstig de visuele beperking is. Daarbij is het noodzakelijk om te vermelden welke problemen de persoon ervaart in zijn dagelijks functioneren ten gevolge van zijn problematiek. Bij gezichtsvelddefecten moet u een recent gezichtsveldonderzoek aan het verslag toevoegen.
Datum testing
Datum waarop de laatste oogmeting plaatsvond.
Multidisciplinair
Het onderzoek naar visuele beperkingen wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team. Het team kan flexibel samengesteld worden, afhankelijk van leeftijd, de problematiek die zich aandient en de doelstellingen inzake integratie. Richtinggevend is daarbij de revalidatieovereenkomst (RIZIV). Men adviseert dat volgende disciplines daarbij betrokken zijn: oogarts, erkend voor de revalidatie van visueel gehandicapten (erkenningscategorie ‘K‘), psychologen/orthopedagogen (eventueel neuropsychologen), sociaal assistent, orthoptisten en lowvisionergotherapeut. In Helios moet u aangeven welke disciplines bij de diagnose betrokken waren alsook hun namen.
Restvisus links
In dit tekstveld moet de restvisus links van ver en met optimale correctie beschreven worden. Indien er ernstige leesproblemen zijn, kan het nuttig zijn gegevens over leesvisus, de leesafstand, de noodzakelijke vergroting en contrastgevoeligheid te vermelden.
Restvisus rechts
In dit tekstveld moet de restvisus rechts van ver en met optimale correctie beschreven worden. Indien er ernstige leesproblemen zijn, kan het nuttig zijn gegevens over leesvisus, de leesafstand, de noodzakelijke vergroting en contrastgevoeligheid te vermelden.
Weergave van gezichtsveldproblemen, vernauwingen ...
- Bij gezichtsveldproblemen moet u steeds een recent gezichtsveldonderzoek als bijlage bij module A toevoegen, bijvoorbeeld Goldmann-perimetrie, Esterman en/of automatische gezichtsveldmeting voor het centrale gezichtsveld.
- Daarnaast moet u deze resultaten verwerken in deze module. Daarbij is het noodzakelijk om de grootte van het gezichtsveld te beschrijven met een vermelding van de concrete inperking van het gezichtsveld per oog.
CVI (cerebrale visuele inperking)
Als er sprake is van een CVI moet u bijkomend het integraal diagnostisch verslag, opgesteld door een centrum dat ervaring heeft met het multidisciplinair stellen van de diagnose CVI, toevoegen als verplichte bijlage. Daarnaast moet u de relevante bevindingen uit dit verslag verwerken in module A.
Behandelingen
Om te staven dat het gaat om een langdurige en belangrijke beperking is het belangrijk dat wordt aangegeven of er al behandelingen of visuele revalidatie hebben plaatsgevonden en welke behandelingen er in de toekomst nog gepland worden. Als u enige informatie hebt over de prognose, dan moet u die vermelden. Daarbij is het belangrijk om aan te geven wat de verwachtingen zijn zowel op korte als op lange termijn. Als het moeilijk is om die inschatting te maken, dan moet u dat zo vermelden in het tekstvak.